- tendre
- tendre1 [tãdr]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m. & v.〉1 teder ⇒ gevoelig, innig, lief(devol), zacht(aardig)2 teer ⇒ zacht, mals3 zacht 〈van kleur〉 ⇒ licht♦voorbeelden:1 tendre aveu • liefdesverklaringpain tendre • vers broodviande tendre • zacht vleesn'être pas tendre pour qn. • niet zachtzinnig met iemand zijnc'est un tendre • het is een gevoelig mens————————tendre2 [tãdr]I (à, vers) 〈onovergankelijk werkwoord〉1 streven (naar) ⇒ beogen, gericht zijn (op), leiden (tot), strekken (tot)2 een neiging vertonen, hebben (om)3 gaan (naar)♦voorbeelden:2 ce qui tendrait à prouver, à démontrer que • daar zou men uit kunnen afleiden dat3 tendre vers l'infini • naar oneindig toegaanII 〈overgankelijk werkwoord〉1 (aan)spannen ⇒ strak trekken2 (uit)strekken ⇒ rekken, aanreiken, toekeren3 behangen ⇒ bespannen♦voorbeelden:1 tendre son esprit • zich inspannen om iets te begrijpenaraignée qui tend sa toile • spin die zijn web maakt2 tendre qc. à qn. • iemand iets aangevenIII se tendre 〈wederkerend werkwoord〉1 gespannen worden1. adj1) teder, liefdevol, zacht2) zacht, mals2. v1) streven (naar)2) een neiging hebben (om)3) gaan (naar)4) (aan)spannen5) uitstrekken6) aanreiken7) behangen3. se tendrevgespannen worden
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.